“Ik voelde een zekere afstand ontstaan toen ik zei dat ik wilde gaan bidden”

Uit onderzoekt blijkt dat jonge professionals met een islamitische achtergrond succesvol zijn door zich aan te passen aan de dominante bedrijfscultuur c.q. aan de zogenaamde ‘normmedewerker’. Tegelijkertijd blijkt ook dat zij zaken waarin zij verschillen van de dominante groep niet laten zien, of niet bespreken, tenzij zij vinden dat ze op een bepaald moment echt moeten reageren. In feite laten deze professionals een deel van hun eigen persoonlijkheid niet zien. Het is meestal precies dát deel van hun identiteit dat te maken heeft met hun etnische en/of religieuze achtergrond en juist dit deel is voor hen vaak heel belangrijk. Deze professionals stoppen dus een belangrijk deel van hun identiteit weg.

Tegelijkertijd zijn er werkgevers die graag medewerkers met een migrantenachtergrond willen aannemen, omdat zij een afspiegeling willen zijn van de samenleving. Soms is het, vanwege verschillende redenen, lastig voor werkgevers om deze medewerkers aan te trekken. Lukt het dan toch, dan is een vaak gehoorde frustratie dat deze werknemers na twee à drie jaar alweer weg zijn. Werkgevers snappen het niet. Ik geloof dat ik het wel snap. Want als er medewerkers in jouw organisatie rondlopen die een belangrijk deel van hun identiteit niet (durven te) laten zien, dan loopt die persoon volgens mij leeg. Je houdt het niet vol om je continue aan te passen en een belangrijk deel van jezelf weg te stoppen.

Vraag aan Yusuf: Herken jij hier iets in?

Yusuf: “Ik was nog maar 19 toen ik een leuke baan had bij een boeiende organisatie. Ik deed dit een jaar voordat ik aan de universiteit ging studeren. Eerlijk gezegd was ik net praktiserend moslim geworden, wat wil zeggen dat ik probeerde mij aan mijn gebeden te houden. Tot die tijd was ik daar niet zo mee bezig. Ik ben opgegroeid in een gemengde wijk, met een vader die niet met het geloof bezig was en een moeder die mij vanaf mijn 8e levensjaar heeft leren bidden. Toen ik naar school ging in Amsterdam-Zuid, naar een lyceum waar de kinderen van de crème de la crème van de samenleving op zitten, kwam ik in een totaal andere omgeving terecht. Op die school waren meerdere leerlingen met een migrantenachtergrond, dus ik was niet de enige, maar het merendeel was echt het type ‘Amsterdam-Zuid’ en woonde in grote huizen in Zuid en in het centrum. Ik paste me aan en deed mee, was een normale puber en was niet met mijn geloof bezig.

Dit veranderde door een intense gebeurtenis in mijn leven rond mijn 18e, 19e levensjaar, net voordat ik aan die baan begon. Ik begon me te verdiepen in de islam en wilde er ook naar handelen, het praktiseren. Maar ja, weet je, in het begin ben je nog best onzeker en durf je hier niet volmondig voor uit te komen. Je bent zelf nog zoekend. Het is een persoonlijk proces; een proces dat geleidelijk aan verloopt en waarin je moet groeien.

Tijdens mijn sollicitatie voor die baan had ik niet aangegeven dat ik tijdens mijn werk zou willen bidden, omdat ik daar toen nog niet aan toe was. Na verloop van tijd begon mijn geloof zich echter dusdanig te ontwikkelen, dat ik het fijn zou vinden als ik dit toch zou kunnen doen. Maar ik durfde dit uit mijzelf niet te zeggen. Totdat ik op een gegeven moment een oudere Marokkaanse collega tegenkwam, die zei dat hij even ging bidden. Dat

was fijn voor mij! Ik hoefde alleen maar met hem mee te gaan naar de ruimte die daarvoor bestemd was.
Met mijn collega’s en managers had ik in de tussentijd goed contact ontwikkeld, vooral met twee collega’s van mijn eigen leeftijd, laten we ze Lars en Thomas noemen. Toen ik later aan Lars en Thomas en aan mijn managers vertelde dat ik mij aan mijn gebeden wilde houden en toen bleek dat ik vaker naar die ruimte ging om even te bidden, voelde ik een bepaalde distantie ontstaan. Geleidelijk keerden zij zich van mij af. Het voelde niet meer goed. Zij spraken er niet over en ik ook niet, daar was ik toen nog te jong en onervaren voor – nu , 4 jaar later, zou ik het gewoon met collega’s bespreekbaar maken. Langzaam maar zeker werd de afstand groter en ik had het gevoel dat zij anders naar mij keken. Ik voelde me daar niet prettig bij. Mijn maatjes op mijn werk had ik niet meer. Uiteindelijk ben ik er weggegaan, omdat ik mij niet meer op mijn gemak voelde.”

Deze anekdote laat duidelijk het ongemak zien dat er kan zijn bij mensen die zonder geloof zijn opgegroeid of zich hier in de loop der jaren tegen hebben verzet. Een fijne collega wordt opeens met andere ogen bekeken, omdat hij ervoor uitkomt te willen bidden. Te zeggen dat je naar de rustruimte gaat om te mediteren, komt waarschijnlijk heel anders over en stuit op minder onbegrip, op minder argwaan. ‘Als je bidt, dan ben je gelovig en als je gelovig bent, dan ben je waarschijnlijk anders. En als je dan ook nog moslim bent, moeten we dan bang voor je worden?’ Dat zal waarschijnlijk bij velen zo ongeveer de gedachtegang zijn.

De echte vragen worden niet gesteld, zoals: ‘wat brengt bidden jou?’, of: ‘waarom ben je gelovig?’. Dit heeft te maken met ongemak; we zijn het verleerd hier op een normale manier over te praten. Als je de vragen wel durft te stellen, en je open staat voor de antwoorden, kan het mensen juist dichter bij elkaar brengen. Er worden dan zaken op zielsniveau met elkaar gedeeld. En nee, dit heeft niets met de core business van de organisatie te maken, maar wel met een stuk erkenning en acceptatie van die ene medewerker. Erkenning en acceptatie, wat juist zo nodig is voor het zich prettig voelen op de werkvloer.

Juli 2019